De Landelijke Uniforme Beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling (LUBC) zijn op rechtspraak.nl te vinden als bijlage IV bij het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken van de rechtbanken.

De LUBC komen voort uit (oudere) rechtspraak over de toepassing van de WSNP. De bedoeling van de LUBC is om landelijk eenheid te brengen in de beoordeling. Schuldhulpverleners die WSNP-verzoeken indienen, kunnen uit de LUBC informatie halen om de kans op toelating tot de WSNP te verhogen.Bijvoorbeeld door verklaringen van hulpverleners toe te voegen. De LUBC zijn geen complete set met regels, veel denkbare situaties zijn niet geregeld.

Taalbeheersing

Artikel 5.4.1 bepaalt dat een persoon die in de schuldsanering wil de Nederlandse taal machtig moet zijn. Is dat niet zo, dan is dat wel oplosbaar:  toelating is mogelijk indien er hulp is bij vertaling van correspondentie. Schuldhulpverleners kunnen een bewijsstuk bijvoegen om deze drempel te nemen (bijvoorbeeld een verklaring van de tolk-hulpverlener). Anderzijds: als op de rechtszitting blijkt dat de verzoeker geen Nederlands spreekt en het is niet duidelijk wie tijdens het WSNP-traject zal helpen, kan de rechter de toelating afwijzen.

Verslavingsproblematiek

Volgens artikel 5.4.2 LUBC is toelating tot de schuldsaneringsregeling voor personen met verslavingsproblematiek niet uitgesloten. Een hulpverlener of een hulpverlenende instantie moet bevestigen dat de verslaving onder controle is. De rechter hanteert een termijn van tenminste één jaar. Bij ernstige problemen kan de rechter een langere termijn hanteren. De bewoordingen van deze bepaling doen sterk denken aan de tekst van de hardheidsclausule (art 288 lid 3 Fw). Het is verstandig om niet alleen bewijsstukken toe te voegen, maar ook om expliciet een beroep te doen op de hardheidsclausule, want in deze situatie is bijna altijd (ook) sprake van schulden die niet te goeder trouw zijn ontstaan.

Psychosociale problematiek

Omdat de WSNP een streng regime kent met verplichtingen waaraan de schuldenaar moet voldoen, worden schuldenaren met “psychosociale problemen” (een definitie van dit begrip ontbreekt) vaak geweigerd op grond van art. 5.4.3. LUBC. Omdat slechts eenmaal in de 10 jaar toegang tot de WSNP mogelijk is, is weigering minder erg dan tussentijdse beëindiging na toelating, zo is gedachte: eerst moet de situatie maar worden “gestabiliseerd”. Toch is ook bij psychosociale problematiek toelating mogelijk. Als voldoende professionele hulp en/of een sterk sociaal vangnet aanwezig is, kan de schuldenaar toch toegelaten worden. Dit moet wel blijken uit verklaringen van een hulpverlenende instantie of een  beschermingsbewindvoerder. Ook het instrument van budgetbeheer kan een rol spelen bij deze toets. Conclusie: toelating tot de WSNP van schuldenaren die bijvoorbeeld een depressie of persoonlijke problemen hebben is wel degelijk mogelijk, als bij de toelating maar duidelijk wordt gemaakt wat er wordt georganiseerd om de sanering te laten slagen.

Schulden die niet te goeder trouw zijn ontstaan

art. 5.4.4. is een kernartikel van de LUBC. Hierin staat de definitie van schulden die “niet te goeder trouw” zijn ontstaan (art. 288, 1e lid aanhef en onder b BW). Hieronder vallen:

  • nieuwe schulden terwijl de schulden al uitzichtloos waren;
  • schulden die voortvloeien uit een verslaving;
  • bij ondernemers: als er geen boekhouding is;
  • boetes aan UWV;
  • belastingschulden indien geen aangifte is gedaan (fictieve aanslagen);
  • uitkeringsfraude;
  • strafrechtelijke schulden.

Afwijzing wegens schulden die niet te goeder trouw zijn ontstaan komt regelmatig voor. Ook hoger beroep tegen een negatief vonnis van de rechter komt regelmatig voor. Een beroep op de hardheidsclausule wordt soms pas voor het eerst in hoger beroep gedaan en slaagt regelmatig. Dat geldt ook voor ex-ondernemers.

Voor de praktijk van de schuldhulpverlening is van belang dat maximaal 5 jaar wordt teruggekeken naar schulden die niet te goeder trouw zijn ontstaan. Oudere schulden die niet te goeder trouw zijn ontstaan zouden dus geen reden mogen zijn voor weigering van de toelating. Ook over deze toetsing wordt veel geprocedeerd in hoger beroep. Bijvoorbeeld als gevolg van onduidelijkheid over de ontstaansdatum.

Onder de noemer “nieuwe schulden” vallen ook zakelijke financieringen van noodlijdende ondernemers. Deze toets is uiterst subjectief. Als een zakelijke kredietverschaffer bewust en goed geïnformeerd risico neemt, zou de rechter niet mogen concluderen dat de ondernemer zijn zaak eerder had moeten sluiten. Ook deze materie leidt regelmatig tot appèlprocedures bij het Gerechtshof. De hogere rechter kan anders aankijken tegen de lastige keuzes die ondernemers moeten maken dan de lagere rechter.

Geen verblijfsrecht of geen inkomen

art. 5.4.5 LUBC is een invulling van art. 288, 1e lid, aanhef en onder c Fw. Een schuldenaar die geen verblijfsvergunning heeft, of geen inkomen, hoort niet in de WSNP thuis.  Iemand die in de WSNP wil mag ook niet leven van geleend geld (zoals een student met een studiebeurs).

 

Geplaatst door Marius Hupkes

 

 

 

 

 

De video toont een fragment van de Workshop “Tips en tricks om de kans op toelating tot de WSNP te verhogen”, gehouden op het Schuldinfo Congres 2017. Dank aan André Moerman en Uitgeverij | Studiecentrum Kerckebosch. Bekijk hier de andere video’s over toelating tot de WSNP.