De ontvangsttheorie is een leerstuk uit het Nederlandse Burgerlijk Wetboek dat een juridisch antwoord geeft op een procesrechtelijk dilemma, te weten de vraag of het voor een mededeling met rechtsgevolg (zoals de opzegging van een huurovereenkomst of de ontbinding van een koopcontract) volstaat om de betreffende mededeling aantoonbaar verzonden te hebben, dan wel of de mededeling aantoonbaar moet zijn aangekomen bij de ontvanger om effect te bereiken.
De ontvangsttheorie is opgenomen in artikel 3:37, lid 3 BW dat als volgt luidt:
“Een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring moet, om haar werking te hebben, die persoon hebben bereikt. Nochtans heeft ook een verklaring die hem tot wie zij was gericht, niet of niet tijdig heeft bereikt, haar werking, indien dit niet of niet tijdig bereiken het gevolg is van zijn eigen handeling, van de handeling van personen voor wie hij aansprakelijk is, of van andere omstandigheden die zijn persoon betreffen en rechtvaardigen dat hij het nadeel draagt”.
De ontvangsttheorie speelt vooral in een rol in gerechtelijke procedures waarbij het door de mededeling beoogde rechtsgevolg niet word aanvaard door de geadresseerde omdat deze stelt de mededeling niet ontvangen te hebben. In dat geval is het niet voldoende als degene die de mededeling deed een bewijs van verzending levert. Dat toont immers niet aan dat de mededeling daadwerkelijk is aangekomen.