Een rechter kan in een rechtszaak een bewijsopdracht geven die beslissend is voor de afloop van het geschil. Wanneer zal de rechter dat doen, en hoe werkt een bewijsopdracht?

Wie eist, bewijst – of toch niet?

Een veel gehoorde stelling is dat wie eist, zijn stellingen moet bewijzen. Toch is dat wat kort door de bocht. Om te beginnen moet onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds feiten of feitelijke stellingen en anderzijds rechten of wettelijke bepalingen. Het bewijsrecht speelt vooral een rol bij feitelijke stellingen (de rechter kent het recht, “ius curia novit”). De regels van het bewijsrecht komen in beeld als een feitelijke stelling van de eiser in een procedure wordt tegengesproken (“betwist”) door een gedaagde. Maar het is niet zo dat betwiste feiten “dus” moeten worden bewezen door de eiser.

Betwist feit moet beslissend zijn

Verder moeten de betwiste feiten, indien zij worden bewezen en daardoor juridisch vast komen te staan, tot toewijzing van de ingestelde vordering kunnen leiden. In andere woorden: de betwisting moet terzake doen. Niet vast staande feiten die niet bepalend zijn voor de afloop van de zaak zijn bij voor het rechterlijke besluitvormingsproces minder relevant. Niettemin zijn er rechtszaken waarbij de eiser een essentieel feit stelt dat door de gedaagde serieus onderbouwd wordt tegengesproken, waardoor dat feit niet vaststaat, terwijl dat nu juist bepalend is voor de uitspraak die de rechter moet doen.

Stelplicht

Rechters letten echter ook op de mate waarin feitelijke stellingen worden onderbouwd. Een feitelijke stelling kan in de ogen van de rechter te summier worden onderbouwd. Wie stelt: “ik was daar niet op dat moment”, doet er in een rechtszaak goed aan te doen om te vertellen waar hij op dat moment dan wel was en waaruit dat zou kunnen blijken. Zowel de eiser als de gedaagde kan in proces nadelen ondervinden van te karig onderbouwen van feitelijke stellingen.

Eiser stelt onvoldoende

Een eiser kan in procedure door de rechter worden afgerekend op het niet voldoen aan zijn stelplicht. Daarmee wordt bedoeld dat de rechter vindt dat hij zijn feitelijke stellingen te summier heeft onderbouwd. Vaak komt de rechter tot dat oordeel door de reactie, het verweer van de gedaagde in de conclusie van antwoord, bij de beoordeling te betrekken. Als de gedaagde de feitelijke stellingen uitvoerig en gedetailleerd weerlegd, dan staan de feiten in de betreffende fase van de procedure niet vast en bovendien kan de rechter dan onvoldoende reden zien om de eiser kans te geven zijn stellingen te bewijzen. Deze afdoeningswijze komt regelmatig voor. Bewijsopdrachten worden maar al te vaak niet gegeven omdat de rechter daar geen reden voor ziet. Rechterlijke uitspraken waarin de eiser door dit lot wordt getroffen zijn herkenbaar door formuleringen zoals “niet gesteld of gebleken is dat….

Gedaagde betwist onvoldoende

Ook de gedaagde moet zich bloot geven en zich verweren tegen de feitelijke stellingen van de eiser. Als de eiser met goed onderbouwde stellingen komt die, als zij juridisch vast komen te staan, tot toewijzing van de ingestelde vordering kunnen leiden, raakt de eiser de gevoelige plek van de verdediging en moet de gedaagde keuzes maken bij zijn verweer. Als hij de gestelde feiten erkent, is een veroordeling een stuk dichterbij, maar misschien heeft hij nog een verweer in petto dat los staat van de feiten die de eiser stelt. Als de gedaagde de feiten betwist, zal dat meer moeten omhelzen dan wat een “blote betwisting” wordt genoemd. Het kan zijn dat de rechter de door de eiser gestelde feiten aannemelijk acht ondanks betwisting van die feiten door de gedaagde. Dat zal gebeuren als de rechter de betwisting te mager vindt. De regel “wie eist, bewijst” ligt in werkelijkheid dus wat genuanceerder. Soms hoeft de eiser iets niet te bewijzen omdat de reactie van de gedaagde tekortschiet. De rechter geeft dan geen bewijsopdracht aan de eiser. Deze vonnissen zijn herkenbaar aan formuleringen zoals “als niet of in onvoldoende mate betwist staat vast dat….

Wanneer dan een bewijsopdracht?

We hebben hiervoor gezien dat een rechter bij veel procedures niet toekomt aan een bewijsopdracht. De ene keer niet omdat de eiser onvoldoende stelt in het licht van een gemotiveerde betwisting door de gedaagde en de andere keer omdat de gedaagde de door de eiser gestelde feiten zo mager betwist dat de rechter deze feiten toch aannemelijk acht. Als geen van deze “uitersten” zich voordoen, en de tussenbalans wordt opgemaakt, ligt de rechtszaak nog open en zal een van de partijen een bewijsopdracht krijgen. Dat gebeurt via een schriftelijk tussenvonnis dat op een rolzitting wordt afgegeven. Kantonrechters geven wel eens mondelinge bewijsopdrachten tijdens een comparitiezitting.

Verloop van de procedure

Bewijsopdrachten worden doorgaans gegeven na een schriftelijke ronde (bestaande uit de dagvaarding van de eiser en een conclusie van antwoord van de gedaagde) alsmede een zitting (comparitie van partijen). Veel rechters proberen op de zitting door het stellen van vragen al duidelijkheid te krijgen over “beslissende, maar betwiste feiten” en slagen daar ook in. Dan heeft de rechter zichzelf, ondanks de relevante betwisting in de conclusie van antwoord, alsnog voldoende geïnformeerd om een eindvonnis te geven, dus zonder bewijsopdracht. Vaak is het voor de procespartijen na de zitting afwachten of de rechter direct einduitspraak doet dan wel of een tussenvonnis volgt met een bewijsopdracht.

Bewijsaanbod

Bovendien zal de rechter alleen een bewijsopdracht geven als een relevant bewijsaanbod is gedaan. Eisers moeten dus niet alleen feiten stellen die nodig zijn om de vordering te dragen, maar moeten ook stellen hoe zij denken dat bewijs te kunnen leveren, als de wederpartij die feiten betwist. Soms loopt een zaak verkeerd af omdat een te algemeen geformuleerd bewijsaanbod is gedaan. De eiser zag dan kennelijk niet aankomen dat een specifiek feit bepalend zou worden voor de afloop. Soms is dat ook begrijpelijk omdat de eiser als hij de dagvaarding opstelt nu eenmaal niet altijd weet hoe het verweer komt te luiden. Bij de comparitie na antwoord heeft de eiser de laatste kans om in dat geval alsnog een specifiek en relevant bewijsaanbod te doen, ofwel een bewijsaanbod waar de rechter niet om heen kan.

Vonnis met bewijsopdracht

Als de rechter na de zitting tot de conclusie komt dat een bewijsopdracht moet worden gegeven, dan staat dat gemotiveerd in een tussenvonnis. In het tussenvonnis wordt gemotiveerd waarom de bewijsopdracht nodig is. Verder wordt exact omschreven welke feiten bewezen zullen moeten worden en door wie. Dat laatste is natuurlijk essentieel. Wie de bewijsopdracht krijgt, gaat namelijk ook het risico dragen dat het betreffende bewijs niet geleverd kan worden. Een tussenvonnis met bewijsopdracht in een civiele procedure maakt duidelijk in wiens voordeel de kaarten zijn geschud, waarna de rechtszaak overgaat naar een volgende, bepalende fase. Soms is het niet erg moeilijk bewijs te leveren. In andere gevallen is bewijs leveren juist wel erg moeilijk en soms zelfs onmogelijk. De partij die dan opdracht krijgt feiten te bewijzen heeft eigenlijk al verloren.

Hoe moet je voldoen aan een bewijsopdracht?

Er zijn meerdere manieren om bewijs te leveren. Hoe het bewijs geleverd wordt hangt ook af van de aard van de bewijsopdracht. Soms is een geschil technisch van aard en is een rapport van een expert (deskundigenbericht) nodig. Soms kan een feit bewezen worden door een document, een contract of iets anders, maar het moderne procesrecht vergt wel dat feiten aan het begin van de procedure zo volledig moeten worden gebracht, en het is dus riskant om handigheidjes uit te halen en op het laatste moment met schriftelijk bewijs te komen dat al eerder had kunnen worden ingediend. Voor het vooraf boven tafel krijgen van schriftelijk bewijs bestaat een aparte procedure (art. 843a Rv). Verder kan de rechter een plek “opnemen” (descente). Blijft over de klassieke en vaak voorkomende wijze van bewijslevering: verhoor van getuigen.

Getuigenverhoor / enquete

Een enquete is een verhoor van getuigen onder ede. In de praktijk is dit de belangrijkste manier om aan een bewijsopdracht te voldoen. De partij die de bewijslast heeft, mag proberen de te bewijzen feiten te bewijzen door middel van getuigen. Over de enquete in een civiele procedure hebben we een artikel geschreven: lees hier verder.