Bij religieuze huwelijken kan een echtscheiding niet zomaar worden afgedwongen als de man dat niet wil. Bijvoorbeeld bij een joods huwelijk is het aan de man om vrijwillig een “get” ofwel een scheidsbrief uit te brengen aan zijn vrouw. Als de man dat om welke reden dan ook niet wil, kan de religieuze echtscheiding niet worden afgedwongen. Bij islamitische huwelijken geldt vergelijkbare problematiek.

Religieus huwelijk naast burgerlijk huwelijk

Nederland erkent geen religieuze huwelijken: voor de Nederlandse wet ben je niet gehuwd als je niet eerst trouwt voor de burgerlijke stand. Dat neemt niet weg dat mensen met een religieuze overtuiging naast het burgerlijke huwelijk kunnen kiezen voor een huwelijk volgens de regels van hun religie en dat gebeurt ook: je kunt na het huwelijk voor de ambtenaar ook trouwen in de kerk, voor de rabbijn of voor de imam. In dat geval kan – als het huwelijk ontwricht raakt – de wens ontstaan om niet alleen burgerlijk, maar ook religieus te scheiden. Voor zo’n religieuze scheiding gelden dan niet het Burgerlijk Wetboek, maar de regels van het geloof, die niet zomaar kunnen worden afgedwongen bij de burgerlijke rechter. Het komt ook voor dat een echtpaar met alleen een religieus huwelijk naar Nederland emigreert en dat het huwelijk niet wordt geregistreerd, en er zijn ook paren die in Nederland alleen religieus trouwen, maar niet burgerlijk. De regels van het Burgerlijk Wetboek over alimentatie, afstamming en echtscheiding gelden dan niet.

Redenen voor religieuze echtscheiding

Waarom zou iemand die in Nederland woont religieus willen scheiden als het religieuze huwelijk in Nederland niet wordt erkend en dus juridisch niet bestaat? De redenen voor religieuze echtscheiding zijn meestal dat een persoon – vrijwel altijd de vrouw – er last van heeft als de scheiding in haar gemeenschap niet wordt erkend. Zij kan dan bijvoorbeeld binnen haar gemeenschap niet hertrouwen, of haar kinderen uit een volgende relatie worden niet erkend. Bij joden heeft een “aguna” ofwel een “geketende vrouw” een lage status en dat geldt ook voor haar kinderen uit een nieuwe relatie (“mamzers”). Ook moslimvrouwen kunnen problemen krijgen doordat zij niet religieus zijn gescheiden, ook al zijn zij wel geldig gescheiden via de Nederlandse burgerlijke rechter. Sommige moslimlanden erkennen de Nederlandse burgerlijke echtscheiding niet en beperken bij deze vrouwen de mogelijkheid om te reizen zonder toestemming van hun man. In sommige gevallen geven consulaten geen nieuw paspoort af. Bij moslimvrouwen leggen (sommige) landen van herkomst forse beperkingen op. De problematiek staat bekend als “huwelijkse gevangenschap”.

Scheiding van Kerk en Staat

Veel moslimlanden kennen geen scheiding van kerk en staat en geen gelijkberechtiging van mannen en vrouwen zoals westerse landen die hebben verankerd in wetten en verdragen. Ook bij het joodse religieuze echtscheidingsrecht en in Israël heeft de vrouw bij scheiding een ondergeschikte positie, in die zin dat de man bepaalt of hij de “get” wel of niet uitbrengt. De man houdt in dit soort situaties macht over zijn vrouw, een soort macht die in het Nederlandse rechtsstelsel en in de Nederlandse autochtone cultuur niet wordt erkend of niet meer bestaat, maar die reëel is voor mensen die in twee culturen leven. Israël is in veel opzichten een modern westers land, maar het familierecht is er nog traditioneel en het fenomeen van de “get” maakt duidelijk dat Joodse vrouwen geen gelijke rechten hebben als het aankomt op een religieuze echtscheiding die door de man niet wordt gewenst. In de meeste moslimlanden is het echtscheidingsrecht traditioneel vormgegeven en beperkend voor vrouwen. Er zijn wel grote verschillen tussen moslimlanden. In Israël is het familierecht religieus van aard; in dat land bestaat geen onderscheid tussen een civiel en een religieus huwelijk. Echtscheidingen worden behandeld door de religieuze rechtbank, de Beth Din. Dat orgaan bestaat ook in Nederland en in andere landen waar joden wonen. Sommige rabbinale rechtbanken leggen zich toe op “aguna”zaken ofwel op “geketende vrouwen”. Moslims kunnen zich wenden tot sharia-rechtbanken, een fenomeen waar in Nederland kritisch naar wordt gekeken vanuit de vrees dat deze instellingen achterstelling van vrouwen in stand houden. In een land als het Verenigd Koninkrijk zijn sharia-rechtbanken wat meer geaccepteerd.

Een opmerkelijke zaak uit 1982

In 1982 heeft de hoogste rechter een bijzondere uitspraak gedaan over een joodse echtscheiding. Een in Nederland wonend joods echtpaar was al via de burgerlijke rechter gescheiden, maar de man werkte niet mee aan de “get”  en dat beperkte de vrouw binnen haar gemeenschap. De advocaat van de vrouw bedacht een bijzondere strategie om de man te dwingen om mee te werken aan de religieuze echtscheiding. Hij beschreef de negatieve gevolgen van de gevangenschap van de vrouw in het huwelijk en stelde dat de man onrechtmatig handelde door niet mee te werken aan de religieuze echtscheiding. Een originele benadering van het probleem. Het Nederlandse recht erkent het religieuze huwelijk immers niet. De rechtbank en het gerechtshof in hoger beroep wezen het kort geding van de vrouw af. Zij vonden dat de burgerlijke rechter geen taak had bij een geschil van religieuze aard. Als de huwelijkse gevangenschap louter wordt gezien als een interne godsdienstige kwestie zal de burgerlijke rechter afstand houden.

De uitspraak van de Hoge Raad

De vrouw procedeerde door tot de Hoge Raad en de hoogste rechter kwam tot een bijzondere uitspraak (HR 22 januari 1982, NJ 1982/489): als een man dwarsligt bij de religieuze ontbinding van een huwelijk, handelt hij binnen bepaalde grenzen onrechtmatig en moet hij een boete (dwangsom) betalen.  De man werd zo gedwongen om mee te werken aan de totstandkoming van de religieuze echtscheiding (na een civiele echtscheiding) onder verbeurte van een dwangsom bij de Beth Din, de rabbinale rechtbank. De uitspraak werd in de Joodse gemeenschap met gemengde gevoelens ontvangen. Het cruciale punt is namelijk dat de religieuze echtscheidingsregels al eeuwen hetzelfde zijn. Uitgangspunt is volgens deze regels dat de man vrijwillig over moet gaan tot de “get”. Als een man de get afgeeft onder dwang van een boete, rijst de vraag of de get en daarmee de religieuze echtscheiding wel geldig is. In een land als Israël kunnen overigens ook sancties worden ingezet om een man te dwingen de get af te geven, maar vrijwilligheid blijft uiteindelijk vereist. Overigens sluit de Hoge Raad daarbij aan: in theorie kan de man er immers voor kiezen dwangsommen te betalen en alsnog niet mee te werken. De religieuze regel wordt zo in theorie niet aangetast en de burgerlijke rechter mengt zich niet in de interne aangelegenheden van de godsdienst, al kun je daar ook anders over denken. Het bijzondere van de uitspraak is dat de Hoge Raad erkent dat huwelijkse gevangenschap serieuze beperkingen van de persoonlijke vrijheidsrechten oplevert en dat is een typisch westerse waarde die ingrijpen rechtvaardigt.

In de praktijk is de procedure complex

De rechtspraak van de Hoge Raad geldt tot op de dag van vandaag: de Hoge Raad heeft sinds 1982 geen uitspraak meer gedaan over hetzelfde onderwerp en wat er ook op de uitspraak aan te merken valt, het is geldend recht. In de landen om ons heen geldt vergelijkbare rechtspraak en soms ook wetgeving. Een uitzondering is Duitsland, dat ingrijpen in strijd acht met de scheiding van Kerk en Staat. Sinds ruim 25 jaar wordt in Nederland regelmatig geprobeerd een Joodse religieuze echtscheiding af te dwingen door een onrechtmatige daadsactie in te stellen bij de civiele rechter. Meestal wordt in kort geding geprocedeerd, waarbij vrijwel altijd de vrouw eiseres is. Zo’n rechtszaak slaagt ook regelmatig. En de jurisprudentie wordt zeker niet alleen ingezet door joodse vrouwen, maar ook door moslimvrouwen. Vooral vrouwen uit moslimlanden met conservatieve regels zoals Pakistan hebben baat bij de procedure. Het is wel een complex onderwerp. De mogelijkheid de man te dwingen om mee te werken aan een religieuze echtscheiding is bijvoorbeeld lastiger als naast het religieuze huwelijk geen sprake is van een burgerlijk huwelijk.

Vier rechtszaken, verschillende uitkomsten

Dat de ingestelde acties niet altijd slagen en dat elke zaak anders is blijkt uit de vonnissen die de afgelopen jaren zijn gepubliceerd. De rechtbank te Rotterdam wees op 6 januari 2016,  (ECLI:NL:RBROT:2016:8) de vordering van een moslimvrouw af ,omdat geen sprake was van een burgerlijk huwelijk naast het religieuze huwelijk zodat de Nederlandse rechtsorde niet rechtstreeks betrokken was bij het huwelijk en bij de echtscheiding. Dit is in lijn met de Hoge Raad in 1982: bij die zaak was zowel sprake van een burgerlijk als een joods religieus huwelijk. Op 9 september 2016 strandde ook een andere Islamitische scheiding van twee Iraanse Nederlanders in Rotterdam: Rechtbank Rotterdam 9 september 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:6943. Echtscheiding op initiatief van de vrouw (de “khul”) was niet onmogelijk, al zou sprake zijn van effect op de afwikkeling van huwelijksgoederenregimeDeze kort geding zaak laat zien hoe complex het onderwerp is: er zijn raakvlakken met het huwelijksvermogensrecht en de rechter ontkomt er niet aan zich te verdiepen in de toepasselijke religieuze echtscheidingsregels, een hellend vlak als het Nederlandse recht het huwelijk niet erkent. Het vonnis van 10 april 2012 van de Rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2012:BW3800) slaagt wel voor een Joodse vrouw. Het is een zaak die goed aansluit bij de door de Hoge Raad in 1982 ingeslagen weg: er is naast een religieus huwelijk ook sprake van een (Frans) burgerlijk huwelijk en de man houdt de scheiding tegen, terwijl de vrouw wil hertrouwen. De route wordt ook ontdekt in internationale gevallen. Op 9 oktober 2008 (ECLI:NL:RBAMS:2008:6529) veroordeelt de Amsterdamse Voorzieningenrechter bij verstek een joodse echtgenoot die niet in Nederland woont om tot maximaal € 100.000 dwangsommen te bepalen als hij niet verschijnt en meewerkt aan de totstandkoming van de rabbinale echtscheiding in Amsterdam. Zo wordt de rechtspraak van de Hoge Raad dus geëxporteerd tot over de landsgrenzen. Uit de uitspraak blijkt niet in welk land de man woont, maar het kan zijn dat hij woont in een land dat zelf geen met de rechtspraak van de Hoge Raad vergelijkbare dwangmogelijkheid kent, terwijl dat land op grond van verdragen de Nederlandse uitspraak moet erkennen. Dat gaat ver: het betekent dat de rechtspraak van de Hoge Raad ingrijpt in de godsdienst van personen die niet in Nederland wonen. De vraag is hoe de uitspraak zou hebben geluid indien de man wel was verschenen en verweer zou hebben gevoerd betreffende de bevoegdheid en het toepasselijke recht.

Conclusie

In Nederland zijn Kerk en Staat gescheiden, maar een vrouw kan niettemin een groot belang hebben bij het afdwingen van een religieuze echtscheiding omdat zij wordt beperkt, en dat is in strijd met elementaire persoonlijke vrijheden die passen bij de in ons land bestaande fundamentele mensenrechten. Een vrouw die last heeft van “huwelijkse gevangenschap” kan op grond van onrechtmatige daad procederen om haar echtgenoot te dwingen mee te werken aan de religieuze echtscheiding. Bij joodse religieuze huwelijken lijkt de vrouw vaker succes te boeken dan bij Islamitische huwelijken. De reden hiervoor is dat de “get” joodse mannen veel macht geeft; voor moslimvrouwen is er nog het alternatief van de “khul”.  Anderzijds lijkt de rechtspraak bij joodse religieuze huwelijken goed uitgekristalliseerd en geldt dat voor Islamitische religieuze scheidingen (nog) niet, terwijl moslimvrouwen wel zwaar beperkt kunnen worden, onder andere bij het inreizen van hun geboorteland. Pas als er weer een zaak komt die de Hoge Raad haalt, zal blijken of de Hoge Raad de in 1982 ingeslagen koers volgt dan wel of inmiddels anders wordt gedacht over dit soort zaken.

Illustratie: Rembrandt van Rijn, “het Joodse bruidje”

geschreven door Marius Hupkes