Het kan gebeuren dat iemand in een gerechtelijke procedure verwikkeld is en dat deze persoon komt te overlijden. De erfgenamen krijgen dan te maken met de lopende rechtszaak en moeten bepaalde keuzes maken, samen met de advocaat van de overledene of met een nieuwe advocaat die de zaak overneemt.

Wat is het probleem?

Een civiele procedure (in dit artikel beperken we ons tot vorderingszaken bij de burgerlijke rechter*) is niet vrijblijvend. Iemand krijgt gelijk, de ander ongelijk. Een eis kan worden toegewezen; dan moet de ander betalen. Overlijden van een procespartij kan volkomen onverwacht gebeuren. Erfgenamen zagen misschien niet aankomen dat zij naast het overlijden van hun familielid ook te maken krijgen met de kansen, de risico’s en de kosten van de rechtszaak.

Actie ligt bij advocaat overledene

Er is geen systeem op grond waarvan de rechter een melding krijgt dat een procespartij is gestorven. Meestal is het de advocaat waarvan de cliënt overlijdt die actie onderneemt. De advocaat van de overledene zal inzicht moeten krijgen in de vraag wie de erfgenamen van zijn cliënt zijn. Daar is soms tijd voor nodig. Bovendien kan het zijn dat de erfgenamen na moeten denken of met elkaar moeten overleggen over de strategie, de kosten, de kansen en de risico’s van het voortzetten van de rechtsstrijd.

Wat willen de erfgenamen?

De instructies die de overledene gaf aan zijn advocaat zijn vervallen en een advocaat moet vertrouwen hebben van zijn cliënten. De opdrachtrelatie moet dus worden vernieuwd: de erfgenamen moeten inzicht krijgen in de rechtszaak, net zoals de overledene dat had. Het kan zijn dat al direct duidelijk is wat de wensen van de erfgenamen zijn, bijvoorbeeld: doorgaan met procederen. De financiële afspraken die tussen de advocaat en de cliënt gemaakt zijn blijven in beginsel bestaan. De erfgenamen kunnen wel andere wensen hebben dan de overledene. Het plan van aanpak kan na het overlijden wijzigen.

Eenvoudige of complexe zaak?

De ene rechtszaak is de andere niet. Over een eenvoudige zaak waarin alle stappen al zijn gezet, zullen de erfgenamen meestal snel kunnen beslissen. Maar er zijn ook ingewikkelde rechtszaken die lang duren. Misschien heeft de rechter een tussenvonnis gewezen en moet nog bewijs met getuigen worden geleverd, of misschien is een tegeneis (reconventie) ingesteld. Zo’n rechtszaak kan nog alle kanten op. Het overleg tussen de advocaat en de erfgenamen en de erfgenamen onderling (of hun vertegenwoordiger, zoals een executeur) is bij een complexe zaak erg belangrijk omdat de risico’s op het bordje van de erfgenamen komen.

Schorsing voor beraad

Als de advocaat van de overledene problemen voorziet bij het helder krijgen van zijn mandaat na het overlijden van zijn cliënt, dan kan hij gebruik maken van een speciale wetsbepaling: art. 225 Rv. Op grond van lid 1 sub a is de dood van een partij een grond voor schorsing.  Daarmee kan een overlegpauze worden ingelast. In andere woorden gezegd: de andere partij die wellicht de initiatiefnemer is van het proces, kan geen gebruik maken van de verwarring van het overlijden: deze partij raakt tijdelijk zijn recht op een voortvarende behandeling kwijt. De advocaat kan aangeven hoeveel tijd hij verwacht nodig te hebben om erfgenamen te vinden (als dit onduidelijk is) en hoeveel tijd nodig is voor de erfgenamen om na te denken over de vraag hoe het verder moet met de rechtszaak.

Hoe moet de procedure geschorst worden?

Artikel 225 lid 2 Rv. regelt hoe de advocaat de schorsing voor overleg met de erfgenamen aanvraagt:  “Schorsing vindt plaats door betekening van de ingeroepen grond voor de schorsing aan de wederpartij dan wel door een daartoe strekkende akte ter rolle. Bij gebreke hiervan wordt het geding op naam van de oorspronkelijke partij voortgezet.” De advocaat heeft dus twee mogelijkheden. Hij kan een exploit uit laten brengen door een deurwaarder en deze naar de rechter sturen, of hij kan het overlijden melden bij de eerstvolgende rolhandeling. De advocaat kan in de akte of in het exploit de termijn noemen die voor het beraad nodig is.

Hervatting

De rechter zal doorgaans tijdelijk schorsen en de einddatum van de schorsing noemen. Schorsing is niet bedoeld voor langdurig uitstel. Hoe verdrietig het overlijden ook is, en hoe complex het soms ook kan zijn om erfgenamen te vinden of om familieleden op één lijn te krijgen, de tegenpartij heeft recht op een voortvarende behandeling van zijn zaak. De door de rechtbank gegunde tijd voor beraad moet dus goed worden gebruikt.

Moet schorsing altijd?

Nee, schorsing is niet verplicht. Als al direct duidelijk wordt dat de erfgenamen door willen procederen dan heeft beraad ook geen nut. Verder kan in de laatste fase van de rechtszaak, als alle processtukken zijn ingediend en het vonnis in de maak is, niet meer worden geschorst (art. 225 lid 4 Rv.)

Andere advocaat

De advocaat van de overledene heeft alle gegevens over de zaak en hij of zij is de aangewezen persoon om de erfgenamen te informeren. Hoewel hij na het overlijden geen instructies van zijn opdrachtgever meer kan krijgen, wordt het in de advocatuur wel tot de taak van de advocaat van de overledene gerekend om schorsing voor beraad te vragen. Vervolgens is van belang dat duidelijk wordt of de erfgenamen de opdrachtrelatie willen vernieuwen. Het is mogelijk dat de erfgenamen van advocaat willen veranderen. In dat geval moet de advocaat van de overledene het dossier overdragen.

Tegenstrijdig belang

Het komt heel soms voor dat de tegenpartij van een overledene zelf erfgenaam is, samen met mede-erfgenamen die niet aan de procedure deelnemen en die aan de kant van de overledene staan. Tussen de erfgenamen onderling is dan sprake van een tegenstrijdig belang: de tegenpartij is dan zowel eiser als gedaagde en hij of zij wil iets anders dan de mede-erfgenamen. De advocaat van de overledene kan na de dood van zijn cliënt niet voor de tegenpartij gaan werken. Hij kan wel gaan werken voor de erfgenamen die de rechtsstrijd van de overledene willen voortzetten. De advocaat zal hier duidelijk over moeten communiceren.

*Uit een uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 februari 2016 (ECLI:NL:GHARL:2016:185) blijkt dat schorsing niet mogelijk is bij de verzoekschriftprocedure.